Efeziërs 4:29-32
Een goede vriendin van mij is gevangenispastor. Ik vind haar één van de meest bijzondere en bewogen mensen die ik ken en ik leerde haar kennen bij de predikantenlunch van het netwerk in Haarlem (Geloven In De Stad, echt een voorbeeld!).
We spraken met elkaar en we deelden onze levensverhalen met elkaar. Toen ze mijn verhaal hoorde vroeg ze of ze mij zou mogen benaderen als er jongens in de gevangenis zaten die hulp van buiten nodig hadden en ik ging natuurlijk akkoord.
Ze benaderde me op een gegeven moment voor een jongen die én een militaire achtergrond had én een straatachtergrond, dus voor een deel uit eenzelfde soort situatie kwam als waar ik in gezeten heb. Hij had de Alphacursus gedaan, was nog niet tot geloof gekomen, maar zat er wel dichtbij. Mijn vriendin had het gevoel dat als ik met hem zou spreken over Jezus, dat het zou gaan gebeuren. ‘Ik kom ver met hem, Jan, maar jij spreekt zijn taal.’, zei ze. En haar gevoel klopte, want na het tweede bezoek had hij zijn leven aan Jezus gegeven.
Het is gemakkelijk om je hart aan Jezus te geven wanneer je in de gevangenis zit, het is veel moeilijker om Jezus te blijven volgen als je buiten bent.
Soms helpt de kerk om vast te houden, soms zorgt de kerk er helaas ook voor dat jong gelovigen (en zeker met zo’n achtergrond) hun geloof heel snel weer kwijtraken.
Hij kon de aansluiting niet vinden in de kerk en één van de hoofdredenen was dat hij merkte dat mensen elkaar niet bemoedigden, maar over elkaar roddelden.
Het was een keer na de dienst, dat hij tegen me zei: ‘Jan, heb jij door dat mensen in de kerk over elkaar roddelen?’ Toen ik schuldbewust bevestigend antwoordde zei hij: ‘Jan, ik kom uit Suriname en dat is echt een familiecultuur. Daar wordt veel over elkaar geroddeld. De kerk is ook een soort van familie, dus ik snap dat het hier ook gebeurt. Het is alleen wel zo dat wanneer mensen die het eigenlijk heel goed doen ook nog een aanleiding kunnen vinden om over elkaar te oordelen, wat moeten ze dan wel niet van mij vinden. Ik kan hier niet meer komen, want ik voel me niet meer veilig.’
Roddel is echt een van de meest voorkomende, maar ook een van de meest destructieve uitingen van jaloezie. Het is echt een virus die het lichaam van Christus ziek maakt, en het is er omdat er in de kerk heel veel beschadigde mensen zitten.
Wat moet je doen om het te voorkomen? Je moet heling zoeken voor je ziel en rust vinden in Christus.
Ik heb mezelf aangeleerd om iedere keer als ik negatief wil gaan spreken over mensen (ja, ook ik heb die neiging), het juist om te keren door iets goeds te benoemen en voor die persoon te gaan bidden. Daarbij heb ik mezelf aangeleerd om nooit iets over een ander te zeggen, waar hij of zij niet van op de hoogte is. Wanneer ik mensen hoor die roddelen over de ander, zal ik ze ook altijd aanspreken op hun gedrag.
De woorden die ik altijd kies zijn deze: ‘Wist je dat je met de tong leven kan voortbrengen en ook kan doden? Wat wil jij vandaag doen? De dode levend maken, of het leven doden?’ Mensen voelen zich vaak betrapt, maar zijn achteraf vaak heel dankbaar dat je ze geholpen hebt.
Laten we JCS (Jaloerse Christen Sydroom) tegengaan, lieve mensen! Want het is zoals spreuken 18:21 zegt: ‘Leven en dood zit in de macht van de tong…’ maar het is ook zoals spreuken 25:11 zegt: ‘het juiste woord op het juiste moment is als een gouden appel op een zilveren schaal…’
Laat geen vuile taal over je lippen komen, maar spreek zoveel mogelijk goede en opbouwende woorden die goeddoen aan wie ze hoort. Doe je dat niet, dan maak je de Heilige Geest bedroefd.
Het zit namelijk in Zijn natuur om leven en vreugde te brengen. Dus pluk gouden appeltjes van de Boom des Levens, deel ze uit en je zult de geest van jaloezie terugdrijven!
Schrijf vijf mensen op die je deze week wil gaan bemoedigen!